‘Onlangs wierp mijn buurman de handdoek in de ring. We waren de laatste Belgo-Belgen in mijn straat in Anderlecht. Hij kon al de “vreemden” niet meer aan en trok weg naar Ninove. Ik wens hem moed, want binnen afzienbare tijd zal toenemende hyperdiversiteit hem ook daar bijbenen.’ Woorden van Hans Vandecandelaere.
Drie jaar lang onderzocht hij het samenleven in Brussel, zijn thuisstad met een slechte naam. In Vlaanderen wordt Brussel vaak afgeschilderd als een hellhole. Maar wat vinden de Brusselaars zelf? Vandecandelaere deed iets wat weinigen hem voordeden: hij ging het hen vragen. Meer dan tweehonderd sprak hij er, van leerkracht tot arts, van jeugdwerker tot restauranthouder. Uit hun verhalen rijst een stad op als een gigantisch meerstemmig orkest van groepen en subgroepen. Een metropool waar je van de ene wereld in de andere stapt. Over transmigranten en expats, gewokte eendentong en Congolese peper, lofts en krotten, Flamands en drairies, maagdelijkheidscertificaten en de kracht van parades.