Van oudsher zijn de priestergewaden bij uitstek de objecten waaraan in een kerk de meeste aandacht en het meeste geld werd besteed. Ze waren, en zijn nog steeds vaak, van een oogverblindende en hemelse schoonheid.
Toen het voortbestaan van de katholieke kerk tijdens de Republiek bedreigd werd en katholieke schuilkerken niet herkenbaar mochten zijn vanaf de straat, werd aan de binnenkant gecompenseerd wat aan de buitenkant niet getoond mocht worden. In de zeventiende eeuw werden de gewaden gouden, zilveren en zijden uitingen van stil verzet, maar ook van een feministische agenda van de makers. Achter gesloten deuren werd letterlijk en figuurlijk alles uit de kast getrokken om het katholieke geloof uit te dragen. Gedragen baljurken met kleurrijke gebloemde Franse, Engelse en Chinese modestoffen werden door rijke, vrome vrouwen aan de kerk geschonken zodat er prachtige en bijzondere kerkgewaden van gemaakt konden worden. Zo kon het dus zomaar voorkomen dat er een priester in een roze gewaad met bloemetjes aan het altaar stond.