Geer Steyn (1945) neemt een opmerkelijke positie in de Nederlandse beeldhouwkunst in. Afkomstig uit de figuratieve traditie van de Amsterdamse Rijksakademie werd zijn artistieke pad nadien drastisch gewijzigd door zijn studie bij de beroemde abstracte beeldhouwer Fritz Wotruba in Wenen. Bijzonder aan het werk van Steyn is dat hij zijn sculpturale denken in series vastlegt: in steen of klei. In reeksen zich herhalende en zichzelf telkens vernieuwende vormen ontwikkelt het beeld zich tot de essentie van het onderwerp.
Steyns bijdrage aan de beeldhouwkunst onderscheidt zich in twee richtingen. Zijn penningen vormen de plastische uitlaatklep van zijn monumentaal streven, virtuoos gemodelleerd, altijd groot gehouden, vertellend maar nooit illustratief, vol plastische vondsten. Daar tegenover staat een woud van stenen totems, iconen van het mensbeeld. Steyn zet zijn observaties van zijn directe omgeving om in monumentale abstracties, bouwwerken vol leven die allerlei associaties oproepen: met lichamen en landschappen, met oertijd en heden, met Paaseiland en New York.