De lotgevallen van de Rembrandt met de rode baret zijn bijna te
bizar om waar te zijn. Het portret werd in 1823 aangekocht door de
Prins van Oranje, de latere koning Willem II, voor zijn kunstcollectie,
die de beste Nederlandse privéverzameling ooit was.
Geteisterd door oorlogsgeweld want door Willem achtergelaten in
Brussel tijdens de Belgische Opstand van 1830, in 1918 kwijtgespeeld
als erfstuk van zijn nazaten na de Eerste Wereldoorlog,
na de Tweede Wereldoorlog in beslag genomen in Dayton, Ohio
door de Amerikaanse overheid als verondersteld vijandelijk bezit,
en jarenlang een lastige diplomatieke speelbal tussen Washington
en Bonn in de Duits-Amerikaanse betrekkingen tijdens de Koude
Oorlog. Daarvoor was het in 1921 ook nog eens gestolen uit het
Weimar Museum, en in 1935 door Duitse matrozen in New York
geheeld. Sinds Weimar was het slechts tien dagen in 1947 te zien
geweest in Dayton, en tien weken in 1967 in Washington. Met dit
boek doet het opnieuw zijn intrede in de Rembrandtwereld.
De toeschrijving aan Rembrandt is sinds 1969 omstreden. Gary
Schwartz draagt argumenten aan om het te accepteren voor wat het
eeuwenlang was en nog altijd lijkt te zijn, een zelfportret van de
meester. Bijgevoegd zijn de resultaten van een recent technologisch
onderzoek.