‘Tenslotte zijn wij toch afhankelijk van creaturen die wij maakten’, aldus Mephistopholes in Goethe’s Faust. Mephistopholes is het slechte deel in Faust, zoals er in de mens een neiging is tot het kwade en tot het goede. Zowel Mephistopholes als Wagner vindt elkaar in de creatie van Homunkulus. De rationalist Wagner antwoordt op Mephistopholes’ vraag waarmee hij onrustig en vol overgave bezig is: ‘Es wird ein Mensch gemacht’. Wagner is in Fausts laboratorium vol overgave bezig met de creatie van een mens. Dit laboratorium ligt naast het slaapvertrek van Faust, terwijl deze in diepe slaap verzonken, volop droomt over de Griekse wonderschone Helena. Waar zijn wij in de Westerse wereld mee bezig, terwijl alles nu veeleer van zelf gaat, automatisch, veel gemakkelijker dan vroeger? Hebben wij de beschikking over het leven op aarde of over de mens in zijn komen en gaan? Uit alles blijkt dat wij ons af dienen te vragen of wij wel op de goede weg zijn. De hoogmoed van de mens die tot uiting komt in ‘de toren van Babel’ (Gen. 11) moet ons meer aanspreken dan ooit tevoren. De mens en het leven op aarde komen steeds meer in een worggreep, valt er nog aan te ontkomen? Ja, ‘quo vadis scientia?'