Het Nederlandse internationaal privaatrecht kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan nationale en internationale rechtsinstrumenten. Bij vrijwel ieder onderwerp speelt de vraag naar de verhouding tussen nationale IPR-bepalingen (Boek 10 BW, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, diverse verspreide bepalingen), IPR-Verordeningen, Haagse IPR-verdragen of andere IPR-verdragen een centrale rol. Het bepalen van het temporele, materiƫle en formele toepassingsgebied van de diverse instrumenten en het vaststellen van hun onderlinge verhouding, is daarbij cruciaal. Deze gelaagdheid van regelingen maakt het internationaal privaatrecht tot een onoverzichtelijk rechtsgebied. Het Handboek Internationaal Privaatrecht heeft tot doel om de student, maar ook de praktijkjurist, op gestructureerde wijze door dit boeiende rechtsgebied te gidsen.
In de 27 hoofdstukken van dit boek wordt nagenoeg het gehele Nederlandse IPR behandeld. De eerste drie hoofdstukken bevatten een bespreking van het karakter van het rechtsgebied, de ontwikkeling, alsmede de grondslagen en beginselen van het conflictenrecht en de diverse aanknopingstechnieken. De hoofdstukken 4 tot en met 22 richten zich op de vraag welk recht de Nederlandse rechter dient toe te passen in een internationale situatie. In de hoofdstukken 23 tot en met 25 komt de vraag aan de orde wanneer de Nederlandse rechter bevoegdheid mag aannemen in een grensoverschrijdend geval. Hoofdstuk 26 richt zich op de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse (rechterlijke) beslissingen, terwijl hoofdstuk 27 een verhandeling bevat over het Nederlandse interregionaal privaatrecht.
Aangezien dit boek zich primair richt op de Masterstudent aan Nederlandse universiteiten is afgezien van uitgebreide verwijzingen naar literatuur en jurisprudentie. Waar nuttig zijn verwijzingen in voetnoten opgenomen. Wel is per hoofdstuk aangegeven in welke andere werken meer materiaal over het betreffende onderwerp kan worden gevonden.