In april 2018 werden in de VS doorbraken bekendgemaakt in twee strafzaken die decennialang uitzichtloos waren gebleven. Het bleef 37 jaar lang een volstrekt raadsel wie de jonge, gewurgde vrouw was die, gekleed in een hertenleren (buckskin) jas, in 1981 in Ohio (VS) was gevonden in een greppel.
Al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zocht de politie in Californië (‘the Golden State’) tevergeefs met man en macht naar de sadistische dader van minstens dertien moorden, tientallen verkrachtingen en honderden inbraken. Als een donderslag bij heldere hemel werden niet alleen de namen van de Buckskin girl en de Golden State Killer bekendgemaakt, maar werd ook een nieuwe, baanbrekende opsporingsmethode geïntroduceerd. Dat is forensische genetische genealogie met gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken, waarin personen vrijwillig hun DNA-profiel laten opslaan om meer te weten te komen over hun afkomst en hun verwanten.
In de VS verlopen de ontwikkelingen stormachtig. Sinds april 2018 zijn nog meer vastgelopen, oude moord- en verkrachtingszaken vlot getrokken. Verdachten zijn in beeld gekomen, en al enkele hiervan zijn veroordeeld. Bovendien is een groot aantal onbekende doden na vele jaren alsnog geïdentificeerd.
Hoe deden ze dat? Mag het in Nederland ook? Willen we dat? Daarvoor is het van belang om deze nieuwe opsporingsmethode in kaart te brengen. Dit boek is het eerste over dit onderwerp. Het belicht de techniek achter de forensische genetische genealogie, maar ook de ethische en juridische dilemma’s.
In theorie is het zo dat als 2% van de Nederlandse bevolking zegt: ‘mijn DNA mag in een databank om misdrijven op te lossen’, met deze techniek uiteindelijk bijna elk spoor met voldoende DNA kan worden geïdentificeerd.