Ideeën over wetgeving veranderen in de loop der tijd en in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw komt het verschijnsel dereguleren op. In een reeks beleidsnota’s en actieprogramma’s wordt gewerkt aan wat wordt genoemd wetgevingskwaliteitsbeleid, met het oogmerk wetgeving te realiseren die de overheid beter zal ondersteunen. Dat maakt dat degenen die beroepshalve met wetgeving bezig zijn – opstellen, uitvoeren, interpreteren, toepassen en handhaven – wetgeving in eerste instantie zien als hulpmiddel voor het bestuur. Of de burger daaraan iets heeft, is minder van belang. Dat maakt dat wetgeving tegenwoordig niets meer of minder is dan een beleidsinstrument, dat wordt ingezet om een doel te bereiken. Bij wetgevingskwaliteitsbeleid staat de legitimiteit van de wetgeving centraal. De discussies zijn verstomd en de prioriteit bij de ‘ambtelijke wetgevers’ ligt niet meer bij de kwaliteit van de wetgeving. Bij wetgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van de wetgeving, de normstelling zelf en de argumentatie en redeneringen die de wetgever in dat kader als motivering en verduidelijking geeft. Dit boek laat zien wat er de afgelopen tien tot vijftien jaar allemaal is misgegaan bij de arbeidswetgeving en dat het behoorlijk schort aan de kwaliteit van die wetgeving. Ook blijkt dat het niet gaat om een incident, maar dat er structureel iets mis is met die kwaliteit van de wetgeving en wel dusdanig dat de vraag is gerechtvaardigd naar waar het recht is gebleven in het arbeidsrecht.