De zedendelicten zoals omschreven in Titel XIV, Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht, zijn geen rustig bezit. Sinds 1886 - en met name de laatste vijfentwintig jaar - is veel aan de zedentitel gesleuteld en toegevoegd.
Diverse malen is daarbij gesproken over algehele herziening, maar uiteindelijk heeft die nooit plaatsgevonden; de basisstructuur is sinds 1886 gelijk gebleven. Ondertussen is onze maatschappij in technologisch opzicht sterk veranderd - gedacht kan worden aan de komst van de smartphone en de webcam - wat onder meer zijn uitwerking heeft op de wijze waarop mensen zich seksueel kunnen uiten en seksueel kunnen worden benaderd.
Het is tegen deze achtergrond dat in deze studie wordt onderzocht of de zedentitel grondig moet worden herzien. Ter beantwoording van deze vraag worden veel belangrijke strafbaarstellingen zowel zelfstandig als in relatie tot elkaar geanalyseerd (zoals, kort gezegd, de delicten inzake kinderpornografie, het plegen van ontucht, seksueel corrumperen, grooming, aanranding, verkrachting en schennis van de eerbaarheid), mede aan de hand van jurisprudentie en internationale verplichtingen.
Hoewel het onderzoek is verricht met het oog op de eventuele noodzaak voor legislatieve wijzigingen, kan het daardoor ook van waarde zijn voor de wetenschap en de rechtspraktijk.