Aaltje van Wieringen (86) maakte als negenjarig meisje de opmars van de geallieerden mee. Ze moest vluchten uit Oosterbeek bij Arnhem. Na een barre tocht belandt het gezin in Leersum. Ze maakt ontberingen, bombardementen en honger mee, maar ook goedwillendheid van zowel de geallieerden als van de Duitse soldaten.
In dit boek vertelt ze in korte hoofdstukken over haar belevenissen, over hoe haar huis in brand stond, het gemis van haar pop en de spanning die van haar ouders andere mensen maakte.
Aaltje van Wieringen heeft de Tweede Wereldoorlog nooit kunnen vergeten. Ze heeft kinderen voorgelezen die gevlucht zijn uit Afghanistan. Ze hoorde hun verhalen aan en die van de moeders. Er is niets veranderd. Daarom schreef zij dit boek.