Getuigenverklaringen zijn een belangrijke bron van informatie voor de strafrechter. Uit rechtspsychologische onderzoeken is echter gebleken dat getuigen feilbaar zijn. Zo kunnen er fouten optreden tijdens het waarnemen of het herinneren, of een getuige kan bewust liegen. Als de strafrechter een onware getuigenverklaring voor het bewijs gebruikt, kan dit leiden tot een onjuist oordeel, omdat een schuldige verdachte wordt vrijgesproken of omdat een onschuldige verdachte wordt veroordeeld. De vraag rijst daarom hoe het, gegeven de rechtspsychologische kennis over getuigenverklaringen, thans is gesteld met de juridische waarborgen voor het gebruik van betrouwbare getuigenverklaringen. Die vraag beantwoordt de auteur in dit boek op drie juridische deelterreinen: daderidentificatie door middel van herkenningsprocedures, de voorbereiding van getuigenverklaringen en de toepassing van de bewijsminimumregel. Het boek biedt een grondig en handzaam overzicht van relevante rechtspsychologische inzichten. De auteur beschrijft ook of en hoe meer recht zou kunnen worden gedaan aan relevante rechtspsychologische inzichten. Dit boek is daarom nuttig voor iedereen die zich bezighoudt met het strafrecht en strafzaken of de bestudering daarvan: procespartijen, rechters, wet- en regelgever en onderzoekers.