‘Papai, a, papapai, apa, apa, papai.’ Zo klinkt volgens tragediedichter Sofokles de schreeuw van de Griekse strijdkracht Filoktetes. Hij crepeert van de pijn. Filoktetes’ geschreeuw is onverdraaglijk en hij wordt daarom alleen achtergelaten op een onherbergzaam eiland. Enkele jaren later probeert Odysseus hem via een list over te halen om alsnog tegen Troje ten strijde te trekken. De Filoktetes werpt prangende ethische en politieke vragen op. Hoe moeten wij op menselijk lijden reageren en welke rol speelt de concrete ontmoeting met de ander hierbij? Hoe verhoudt het morele appel dat uitgaat van het lijden van een medemens zich tot politieke en professionele gehoorzaamheid en loyaliteit? Vandaag de dag zijn deze vragen ook relevant voor de rolinvulling van juristen in een sociaalliberale rechtsorde. De toeslagenaffaire, het Groninger aardbevingsdossier, de schuldenproblematiek, de soms hardvochtige uitvoering binnen het sociaal domein en het migratierecht: het zijn voorbeelden van rechtspleging waarbij juristen keuzes maken met ingrijpende gevolgen voor burgers. Zijn juristen bij het maken van deze keuzes voldoende afgestemd op de gerechtvaardigde belangen van burgers? Hoe kunnen zij omgaan met de spanning tussen hun feitelijke juridische rol en hun verbondenheid met medeburgers? Hoe kunnen juristen zich het best tot de ‘schreeuw’ van burgers verhouden?