In dit boek schenken staatsrechtexperts uit heel Nederland aandacht aan de grondwetswijzigingen van 2022 (met een kleine uitloper naar 2023), die gezamenlijk ook wel aangeduid zijn als de meest om vang rijke grondwetsherziening sinds 1983. De grondwetsherziening heeft geresulteerd in een algemene bepaling aan het begin van de Grondwet en in bepalingen betreffende een door nietingezeten Nederlanders gekozen kiescollege voor de verkiezing van de Eerste Kamer, het recht op een eerlijk proces, het brief- en telecommunicatiegeheim, een herijking van de grondwetsherzieningsprocedure, het doen vervallen van inmiddels irrelevant geworden additionele artikelen en het aan vullen van de discriminatiegronden van artikel 1 Grondwet.
Het is bijzonder dat er zoveel nieuwe grondwetsbepalingen in werking zijn getreden, nu de Nederlandse Grondwet bekend staat als statisch en lastig te veranderen. Toch is de vraag of en in hoeverre we deze wijzigingen kunnen duiden als werkelijke constitutionele verandering en of 2022-2023 voor Nederland kan worden gezien als een ‘constitutional moment’. Hoe kunnen we deze herziening plaatsen in de Nederlandse grondwetsgeschiedenis? Welke wijzigingen heeft zij precies voortgebracht in onze Grondwet? Gaat het daarbij om het codificeren van staande praktijken of om het modificeren van de samen leving? In hoe verre verandert de herziening iets aan de positie van en de verhouding tussen de staatsambten en aan de positie van de burger ten opzichte van de overheid? Valt er kritiek te uiten op de grondwetswijzigingen die zijn aangebracht? En blijft er nog iets te wensen over?
Het boek gaat tot slot in op het voornemen van de regering om het toetsingsverbod opgenomen in artikel 120 Grondwet te wijzigen dan wel op te heffen. Toekomstige rechterlijke constitutionele toetsing zou immers een impact kunnen hebben op de rol en betekenis van de Grondwet, met inbegrip van de recent ingevoerde algemene bepaling die luidt ‘De Grondwet waarborgt de grondrechten en de democratische rechtsstaat’.