De afgelopen decennia is binnen het nationale, Europese en internationale strafrecht een trend ontstaan om bepaalde groepen slachtoffers te identificeren die – vanwege de aard van het misdrijf of vanwege bepaalde eigenschappen van het slachtoffer zelf – als ‘kwetsbaar’ worden gezien en die speciale behoeften hebben ten aanzien van het procedurele of materiële strafrecht. Om aan deze speciale behoeften tegemoet te komen, zijn op de betreffende kwetsbare slachtoffers extra maatregelen van toepassing in aanvulling op de algemene slachtofferrechten.
Vanwege de trend om aparte groepen slachtoffers te identificeren als bijzonder kwetsbaar en hen te voorzien van aanvullende rechten, is een zogenaamde ‘slachtofferhiërarchie’ ontstaan. Er is sprake van een geprivilegieerde behandeling van bepaalde groepen slachtoffers zonder dat er altijd voldoende aandacht wordt geschonken aan het concept kwetsbaarheid, aan het verband tussen een bepaalde kwetsbaarheid en de daaraan gekoppelde extra maatregelen, en aan de rechtvaardiging van dergelijke privileges ten opzichte van ‘reguliere’, niet-kwetsbare slachtoffers.
Het groeiend aantal kwetsbare groepen en speciale maatregelen binnen het straf(proces)recht nopen tot een nadere analyse van het concept kwetsbaarheid. Welke kwetsbaarheden van slachtoffers worden momenteel erkend binnen de context van het materiële en het formele strafrecht? Waarom zijn deze kwetsbaarheden gekozen (en andere niet), en hoe zit het met empirisch onderzoek naar deze kwetsbaarheden? Welke bijzondere maatregelen worden aan de classificatie als kwetsbaar slachtoffer verbonden? Welke kwetsbaar heden zien we mogelijk over het hoofd of welke kwetsbaarheden zijn – bij nader inzien – misschien minder relevant? Oftewel: is al het weerloze van waarde?