Binnen de Nederlandse jeugdhulpverlening komt het voor dat ouders door hulpverleners onder druk worden gezet om ‘vrijwillig’ mee te werken aan hulpverlening, en soms zelfs aan een uithuisplaatsing van hun kind. Dit wordt in de praktijk ‘drang’ genoemd. Waar het vrijwillige en gedwongen kader van jeugdhulpverlening duidelijk bij wet zijn geregeld, ontbreekt voor het drangkader een wettelijke grondslag. Vanuit verschillende hoeken wordt hier kritiek op geuit, omdat dit leidt tot grote onduidelijkheden ten aanzien van de rechtsbescherming en verantwoordelijkheden van betrokkenen.
In dit boek worden fundamentele uitgangspunten geformuleerd die gelet op de rechtshistorie en het internationale mensen- en kinderrechtenkader aan het jeugdhulpverleningsstelsel ten grondslag (behoren te) liggen. Vervolgens wordt diepgaand inzicht gegeven in het drangkader, de positie van dit kader binnen het jeugdhulpverleningsstelsel en wat dit betekent voor de rechtsbescherming en verantwoordelijkheden van betrokkenen in de praktijk. Tot slot bevat het boek aanbevelingen ter versterking van de rechten van jeugdigen en ouders die te maken krijgen met jeugdhulp op het snijvlak van het vrijwillige en gedwongen kader. Hiermee is dit boek waardevol voor beleidsmakers en professionals die werkzaam zijn in de praktijk van de jeugdhulpverlening, maar ook voor ouders, jeugdigen en overige betrokkenen.