De wereldwijde Covid-19-crisis die ook de Belgische samenleving in haar greep hield sinds 2020, heeft onze dagelijkse afhankelijkheid van een aantal economische sectoren pijnlijk duidelijk gemaakt. Zorg, onderwijs, openbaar vervoer, voedsel, energie en water, en huisvesting werden al snel erkend als ‘essentiële sectoren’ die dienden ‘open’ te blijven tijdens terugkerende periodes van lockdown. Hetzij omwille van de onmiddellijke bestrijding van het virus, of omdat deze sectoren bij consensus als cruciaal voor de sociale reproductie van huishoudens werden geacht. Waar sectorale indelingen doorgaans het domein van economen zijn, werden dergelijke definities plots onderwerp van het publieke debat. De crisis is bijgevolg niet alleen een moment van dringende politieke actie om de economische meubelen uit een brandend huis te redden. Neen, de crisis nodigt ons eens te meer uit om het debat te voeren over welk soort economie we collectief wensen te redden en wat de rol van de essentiële economie hierin is.
Dit boek beargumenteert dat de essentiële economie de basis vormt van een nieuw sociaal contract tussen burger en staat van waaruit een sociaal rechtvaardige en ecologische transitie kan worden gelanceerd.