Terugkomst in een stad na een jaar (of meer) afwezigheid is altijd een wat vreemde gewaarwording, hoe vertrouwd die omgeving je ook is geweest. Je verbaast je over kleine veranderingen – en soms over wat niet is veranderd,zoals nu de blijkbaar onuitroeibare somberheid van het uitzicht aan de voorzijde van het Hollands Spoor-station.
Maar is de hotelkamer bereikt, door het verdelen van de bagage ‘eigen’gemaakt en de buitenlucht weer betreden, dan is iets van de vertrouwdheid herwonnen. Na de avondmaaltijd in een nog welbekende gelegenheid ben
je zo goed als thuis.
Voor mij geldt dat dus in het bizonder voor Den Haag, ook al heb ik daar ‘slechts’ een goede twintig jaar gewoond en al meer dan vijftig jaar geleden mijn biezen gepakt. Wanneer dan ook sommige lieden beweren,nooit aan de stad te kunnen wennen, ben ik geneigd aan te nemen dat dit aan hùn ligt.
Met dit verslag van mijn jongste bezoek aan de residentie, gekruid met zijsprongen naar het meer of minder grijze verleden, heb ik getracht diestelling te onderbouwen. En hoe moeilijk kan dat zijn?