In de eeuw tussen de veldslagen bij Waterloo (1815) en de Marne (1914) verheerlijkten geschiedbeoefenaars in heel Nederland en Belgiƫ de geschiedenis van het vaderland. Daarvoor beriepen zij zich mede op het roemrijke verleden van de vele steden in de Lage Landen. Bij stadsbewoners riep dat wisselende reacties op. Velen werkten enthousiast mee aan de vaderlandscultus, maar anderen lieten hun ongenoegen blijken over de marginale positie van de eigen stad in het grotere nationale verhaal.
De stad als vaderland concentreert zich op de bewoners van Brugge, Leeuwarden en Maastricht. Drie provinciesteden die hun ooit zelfbewuste en autonome positie binnen de natiestaat hadden verloren. Geleerde bewoners van deze steden voerden daarom een intensieve stedelijke identiteitspolitiek op basis van dat verloren verleden. Met geschiedschrijving en literatuur, stoeten en standbeelden, monumentenzorg en toerisme herdachten zij de stadsgeschiedenis. De stad als vaderland onderzoekt de wijze waarop zij zich de nationale identiteit toe-eigenden, maar ook ter discussie stelden.