Karl Marx (1818-1883) sleutelde zijn hele leven aan een eigen filosofisch
project, maar liet geen coherent theoretisch systeem na - marxisme
in die zin is een uitvinding van latere generaties. In de jaren rond 1845
keerde Marx zich nadrukkelijk af van Hegel, door wiens filosofie hij
was gevormd. In dialoog en deels polemiserend met jonghegelianen als
Ludwig Feuerbach ging Marx op zoek naar de materiële, politiek-economische
voedingsbodem voor de hegeliaanse ideeën van staat, recht en
moraal. Een eerste formulering van zijn materialistische geschiedenisopvatting
legde hij samen met Friedrich Engels neer in kanttekeningen
bij het werk van Feuerbach, die bijna honderd jaar later pas verschenen
als het eerste deel van De Duitse ideologie.
Een belangrijke stap in de ontwikkeling van zijn denken vormt de inleiding
op zijn geplande kritiek op Hegels rechtsfilosofie, gepubliceerd
in 1844. Eind jaren 1850 verwerkte Marx zijn ervaringen en gedachten
in een tweede ontwerp van zijn maatschappijtheorie, de 'Inleiding' uit
1857 voor het latere Grundrisse. In 1859 volgde het 'Voorwoord' bij Zur
Kritik der politischen Ökonomie. Marx vatte daarin kort de gang van zijn
intellectuele ontwikkeling samen en formuleerde bondig de leidraad
bij zijn studies. Deze grondteksten van het marxisme zijn in chronologische
volgorde opgenomen in De Duitse ideologie, voorzien van
uitgebreide bibliografische aantekeningen en verklarende noten.