Nadat de auteurs, genoemd in de literatuurlijst, voor de zoveelste keer de procesakten doorgeploegd hebben is het nu tijd voor een synthese, ‘het uiteindelijke verhaal.’
Het verschijnsel bokkenrijden zou tot de landelijke resten van het oude geloof gerekend kunnen worden, een van de laatste resten dan, het einde van een lijn.
In de geschiedschrijving ontstaan heden ten dagen twee tegenovergestelde waarnemingen over de bokkenrijders:
De bokkenrijders zouden bestaan uit een grote, goddeloze bende (Sleinada, Russel, Gierlichs, Pasing, Lindekens, Blok, Oversteegen).
Ofwel het zou gaan om een (gedeeltelijke) hersenschim van de toenmalige justitie (Willems, Witte, Augustus, van Gehuchten, Schoonbrood): ‘Ze zijn te hard gestraft en het merendeel is onschuldig.’ ‘De tortuur doet de ondervraagden bekennen wat justitie wil horen.’ Maar de justitie kan niet alles verzinnen wat ze willen horen. Misschien tot op zekere hoogte, maar de cruciale verklaring van bijvoorbeeld Geertruid Bosch komt toch echt niet uit de koker van justitie. Quid est veritas?