Als in een gezin met zeven kinderen de achtste spruit het levenslicht aanschouwt, wordt die gebeurtenis meestal niet met buitengewoon veel vreugde begroet. Te minder is dat het geval wanneer de Benjamin reeds het vierde levensjaar is ingetreden en de ouders dientengevolge meenden te kunnen aannemen, dat de jongere generatie haar maximum had bereikt.
Mij mocht, op 9 Februari 1854, het in zoo'n geval dikwijls twijfelachtige voorrecht ten deel vallen, als achtste kind mijn intrede te doen in de dokterswoning te Sappemeer, waar evenwel mijn komst met blijdschap werd begroet.
't Was in het jaar 1840, dat mijn ouders, Abraham Jacobs en Anna de Jongh, beiden toentertijd ongeveer drie en twintig jaar oud, zich als jonggehuwden gingen vestigen te Kiel-Windeweer, een dorpje in de provincie Groningen, waar mijn vader het beroep van medicus zou uitoefenen.