Cyprianus schrijft deze verhandeling (de mortalitate) om gelovigen aan te moedigen in een tijd van pest. Hij neemt de angst voor de dood weg door de verdrukkingen in de wereld in verschillende opzichten te benaderen. Dat omvat niet alleen verdrukkingen naar aanleiding van de pest, maar ook vervolgingen, het verlies van dierbaren en tot slot de dood zelf. In de wereld staat een christen niets anders te wachten.
Daarom moet zijn hoop gericht zijn op de hemel, waar Christus is. Wie de wereld verlaat wordt bevrijd. Als de christen sterft dan gaat hij niet verloren, maar de dood is een doorgang naar het eeuwige leven. De rechtvaardige krijgt verkwikking, de onrechtvaardige executie.
Daarbij heeft God behagen in wie gewillig lijdt. Voorbeelden daarvan zijn Job, Henoch en Tobias. Daarom moet ook de christen gewillig lijden, zodat hij God daarin zal behagen. Een christen is een vreemdeling, maar als hij sterft dan is hij thuis. Dat zou voor hem een reden moeten zijn om naar de dood te verlangen. Thuis bij de dierbaren die voor hem heengingen, bij het koor van apostelen, de menigte van profeten, en allen die God liefgehad hebben en in Hem geloofd hebben.