Ds. Joh. Van der Poel was niet alleen binnen
zijn eigen kerkverband, de Oud Gereformeerde
Gemeenten, maar ook daarbuiten een geliefd predikant.
Vanwege zijn singuliere gaven, zijn godvruchtige
levenswandel en zijn beminnelijke karakter nam
hij een grote plaats in onder allen die de bevindelijke
gereformeerde leer zijn toegedaan. In deze bundel
van zeven preken behandelt hij het Hogepriesterlijk
gebed. Typerend is de ernst waarmee hij de grote
genade voor Gods kinderen tekent, maar evenzeer
de indringende waarschuwing waarmee hij allen die
buiten Christus zijn aanspreekt. Hen wijst hij met
aandrang en liefdevol op de mogelijkheid van zalig
worden door de grote Voorbidder, Christus.