Dit boek beschrijft de pelgrimstocht van een kleine groep gevorderde vipassana-yogis in Majjhimadesa—het Middenland waar de Boeddha geboren werd, waar hij tot Zelfrealisatie kwam, waar hij predikte en tenslotte het parinibbana bereikte. Deze broedkamer van de Dhamma correspondeert met de huidige deelstaten Bihar en Uttar Pradesh in het noordoosten van India en het laagland van zuidelijk Nepal—de Terai—aan de voet van de Himalayas.
Het werd een yatra zonder vooroordeel. Zonder taboe. Een tocht door een land met een eeuwenoude cultuur en beschaving, waar het contrast tussen het fenomenale en het noumenale flinterdun is.
De yogis liepen het pad als bhikkhus. Als samanas. Zij 'verlieten het huis' om zwervend een oude man, een zieke en een lijk tegen te komen. En tenslotte een bedelmonnik die hun kalyanamitta werd en die hen leerde voorbij hun geconditio-neerde grenzen te gaan. Samen hebben ze de yatra voltooid. Langs de ruïnes van tempels, stupas en chaityas. Langs de oevers van de Ganga en haar zijrivieren. In het Middenland van Jambudipa, zoals het antieke India genoemd werd. Op zoek naar bevrijding en innerlijke vrede. Naar Zelfrealisatie.