Het gebod op het Jubeljaar was een belangrijk onderdeel van de Wet des HEEREN dat met Pinksteren vijftig dagen na de Exodus op een sabbatdag aan de Israëlieten gegeven werd. Het doel van het Jubeljaar was om alle mogelijk individueel verlies van land en rijkdom aan het einde van een 7 x 7 sabbatjaarcyclus met Jom Kippoer in het 49ste jaar via een Losser te herstellen en aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De toepassing van de wet betekende een garantie tegen blijvende verarming van onfortuinlijke. Door middel van de Wet op het Jubeljaar zou in het Beloofde Land de ideale maatschappij werkelijkheid worden en dit in contrast met de buurvolken die in de lijn van de tegenstander van het eerste uur Nimrod, sindsdien een samenleving op basis van slavernij en uitbuiting kenden. Het negeren van het Jubeljaargebod door de Israëlieten hield de voorzegde zware straf van de verwijdering uit het Beloofde Land in. Diegene die in de oudheid de onfortuinlijke in het Jubeljaar in zijn of haar bezit herstelde werd de Goël of Losser genoemd. In geestelijk opzicht verwijst dit naar de Messias die volgens de profeet Jesaja (hfst. 61) bij Zijn komst alles herstellen zal.