In 1944 verdwijnt kapitein Thomson in Nacht und Nebel. Zijn familie hoort niets van hem en het is maar de vraag of hij nog leeft. Toch komt hij in mei 1945 thuis. Over zijn krijgsgevangenschap in Polen vertelt hij wel, maar over de tijd daarna niet. Niets over waar hij had gezeten, niets over wat was gebeurd of hoe hij aan de kogel was ontkomen.
In 1980 sterft hij. Veertien jaar voor zijn overlijden, Kerst 1966, had hij ondubbelzinnig ‘ja’ gezegd op zijn dochters kindervraag ‘Goede Duitsers… kan dat?’ Hoe hij toen tot dit antwoord kon komen, onderzoekt zij 45 jaar later in archieven, gevangenissen, de plaats van bevrijding, haar jeugdherinneringen en verhalen van ooggetuigen. En dan blijken ‘goed’ en ‘fout’ zich niets aan te trekken van familiebanden of landsgrenzen en blijkt vrede iets anders te zijn dan de overwinning.
Kooijman komt tot een pluriforme interpretatie van het waarom achter zijn zwijgen. Haar onderzoek roept ook nieuwe vragen op, want de geschiedenis van de kapitein is dan wel in kaart gebracht, maar wat deed kolonel Thomson daarna in Nederlands-Indië?