Tussen 1944 en 1950 werden 242 ter dood veroordeelde collaborateurs en oorlogsmisdadigers gefusilleerd in België, ongeveer evenveel in Nederlandstalig als in Franstalig België. Het is een breukmoment in de geschiedenis van de Belgische justitie. Behalve enkele militairen en vermoedelijke spionnen tijdens WO I hadden sinds 1863 terdoodveroordeelden altijd genade gekregen, na 1950 werd geen enkele doodstraf meer uitgevoerd. De terechtstellingen in de nasleep van WO II staan in het collectieve geheugen van de repressie gegrift. Het was de ultieme straf voor collaboratie en oorlogsmisdaden. De maatschappelijke en symbolische weerslag was groot. Er doen echter nog altijd veel mythes de ronde over, zoals de opvatting dat Nederlandstaligen strenger bestraft en dus vaker terechtgesteld werden. Dit boek is de eerste grote studie naar dit gecontesteerde onderwerp. Vier oorlogs- en rechtshistorici konden voor het eerst gebruikmaken van het archief van het militair gerecht, de belangrijkste actor in het verhaal. De auteurs presenteren individuele cases en leggen de rol van diverse schakels in de besluitvorming bloot, zoals het auditoraat-generaal, de militaire parketten, de lokale overheden en de Prins-Regent.