Na de dood van 'haar betere ik', haar man en schrijver Karel Glastra van Loon, behoorde Karin tot dat lastige volkje van weduwen en weduwnaars. Op zijn veel te vroege dood volgde een periode van vallen en opstaan, waarin het verlies als zoutzuur doorvrat. Bovenaan haar ergernissenlijstje stond het goedbedoelde zinnetje 'Je mag mij altijd bellen'. Omdat je in je diepste wanhoop niet wilt bellen en niet kón bellen, omdat je alleen maar denkt: Nee, het gaat niet. Zij moeten mij bellen!Het duurde honderden dagen, maar uiteindelijk volgde er een periode waarin ze terugveerde en haar levenslust hervond. Met haar boek gaf ze een stem aan vele lotgenoten. Je mag mij altijd bellen stond wekenlang in de bestsellerlijsten en vond zijn weg naar meer dan 50.000 lezers.