Als Nederland in mei 1940 door de Duitsers wordt bezet, moet Géza
Weisz na enige tijd met zijn gezin onderduiken. Met enkele anderen
komt hij terecht bij de Zwitserse arts Fritz Rimathé op het adres
Amstel 278. Beide mannen houden een dagboek bij. Fritz doet
gedetailleerd verslag van zijn leven in Amsterdam: van de razzia's in
zijn buurt tot het kunstenaarsverzet en de invallen in zijn huis. Géza
beschrijft de oplopende spanningen bij de onderduikers, maar ook
het ontroerende weerzien met zijn elders ondergedoken zoon
Fransje. Aan het beklemmende bestaan komt in augustus 1944 een
einde, wanneer een jeugdvriend van Géza zich tot verrader ontpopt.
Dankzij een schat aan egodocumenten is Amstel 278 een indringende
vertelling van het verborgen en openbare leven tijdens de bezetting.