Deze nascholingscursus gaat over halitose, waarbij naar de oorzaak onderscheid kan worden
gemaakt tussen orale halitose en andere typen halitose. Bij orale halitose breken bacteriën
voedselresten, biofilm, tandsteen en vloeistoffen af. De afbraakproducten zijn voornamelijk
zwavelgassen. In ongeveer 85-90% van de gevallen is tongbeslag de oorzaak van orale halitose.
Het belangrijkste andere type halitose is bloedtransporthalitose, waarbij in organen geproduceerde
chemische stoffen via het bloed naar de longen worden getransporteerd en daar het lichaam
verlaten als vies ruikende gassen.
Halitose kan een persoonlijk psychosociaal probleem zijn. In het sociale verkeer treft 90% van
de mensen wel eens iemand die halitose heeft, 40% zelfs dagelijks of wekelijks. Of men een
persoon bij wie men merkt dat hij halitose heeft, ook vertelt dat hij halitose heeft, hangt af van
de sociale afstand tot die persoon. Hoe groter de sociale afstand, des te groter de kans dat dit
niet gebeurt. Naarmate men zijn eigen mondgeur slechter beoordeelt, houdt men daar meer
rekening mee, bijvoorbeeld door een bepaalde afstand tot anderen te bewaren.
Voor het diagnosticeren van halitose bestaan diverse meetmethoden, waarvan organoleptisch
onderzoek, gaschromatografie en registratie van de concentratie van zwavelverbindingen de
belangrijkste zijn. De behandelmogelijkheden zijn gebruik van maskerende middelen, mechanische
verwijdering van voedselresten, biofilm en bacteriën, chemische bestrijding van bacteriën
en uitschakeling van zwavelgassen met chemische middelen. Ter illustratie van de behandeling
van patiënten met halitose worden enkele ervaringen met een halitosespreekuur vermeld.