Hoe ik de Duitse concentratiekampen overleefde.
Op de avond van 25 februari 1943 worden de 26-jarige Mirjam Blits en haar man door de Sicherheitsdienst van hun bed gelicht. Zij moeten zich zo snel mogelijk aankleden en krijgen nog net de gelegenheid wat brood klaar te maken voor hun lange reis…
Ruim twee jaar later keert Mirjam terug in Amsterdam. Moederziel alleen, want haar man Eddy, haar ouders en haar hele familie hebben de gaskamers niet overleefd. In haar eenzaamheid pakt Mirjam pen en papier en begint te schrijven.
Alles wat ze in de voorgaande jaren heeft doorstaan wordt opnieuw beleefd, de doden leven weer, haar beulen staan weer dreigend voor haar. Ook herinnert ze zich de jazzliedjes die ze zong en de enorme verbondenheid van haar groep meisjes en jonge vrouwen. Ze schrijft over hun levensvreugde en doorzettingsvermogen. Indrukwekkend, ontroerend en verrassend eigentijds.
Koortsachtig schrijft Mirjam vel na vel vol. Haar drang alles vast te leggen is enorm. Pas nadat ze alles van zich heeft afgeschreven kan ze berusten. Mirjam besluit dan dat haar leven verder moet gaan.
… Ontstellend in zijn sobere eenvoud, openhartigheid en gruwelijkheid, ontroerend door zijn humor en grote wil tot overleven…
Voor Auschwitz 13917 schreef Jeroen Krabbé een indringend voorwoord. Mirjam Blits werd na de oorlog opgenomen in het gezin Krabbé. Het dagboek van zijn ‘tante Mary’ inspireerde Jeroen tot een schilderijenserie over zijn joodse familie: De ondergang van Abraham Reiss.
Mirjam Blits (1916 – 2004) overleefde als enige van haar familie de kampen. Direct na dse oorlog schreef ze de verschrikkingen van zich af. Ze deed dit niet met het plan dit manuscript ooit uit te geven.