Liegen, lasteren en schelden: gesproken woorden kunnen pijn doen. Middelnederlandse teksten tussen 1300 en 1550 besteden veel aandacht aan deze schadelijke potentie van het spreken. De 'zonden van de tong' worden door sommige auteurs zelfs als de achtste hoofdzonde beschouwd. De tong verwoest niet alleen de reputaties van de spreker én degene over of tot wie wordt gesproken, maar brengt ook het zielenheil van beiden in gevaar. De ongetemde tong is in hun visie van nature geneigd om zich te misdragen en daarom moet er voortdurend op worden gelet. Martine Veldhuizen laat zien dat de preoccupatie met negatief spreken verschillende laatmiddeleeuwse genres doortrekt. Met behulp van een taaltheoretisch instrumentarium analyseert zij zowel kerkelijke als profaan-ethische teksten en vergelijkt deze met juridische bronnen. Langs deze weg laat zij de contouren zien van een overkoepelend 'discours van de ongetemde tong' in de late middeleeuwen.