De natuurwetenschappen vormen een eenheid, vond de Utrechtse hoogleraar Gerrit-Jan Mulder (1802-1880): Niet ééne wetenschap, maar alle moeten beoefend, gelijkelijk beoefend, zal de uitkomst gelukkig zijn. Tegen deze achtergrond creëerde de wetgever in 1815 aan de Nederlandse universiteiten een afzonderlijke faculteit Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. In de tweehonderd jaar daarna verpulverde Mulders idee van eenheid. Onder aanvoering van nieuwe generaties hoogleraren maakten de verschillende natuur- en levenswetenschappelijke disciplines een periode van verzelfstandiging door waarbij de nadruk op hun onderlinge verscheidenheid lag. Maar met de komst van een ongedeelde bètafaculteit aan de Universiteit Utrecht enkele jaren geleden lijkt de aloude eenheid weer hersteld. In dit boek beschrijft Patricia Faasse hoe de Utrechtse bètafaculteit in de afgelopen twee eeuwen gestalte gekregen heeft. Centraal staat vooral de vraag óf, en zo ja hoe de natuurwetenschappelijke disciplines erin geslaagd zijn een typisch eigen en herkenbaar profiel te ontwikkelen.