In het jaar 381 ging een aanzienlijke Romeinse vrouw, Egeria, vanuit West-Europa op reis naar Palestina, Egypte en Syrië. Zij wilde met eigen ogen alle plaatsen zien die zij kende uit de bijbel. Het verslag dat zij van haar pelgrimage schreef, is een van de vroegste in zijn soort. Hieraan voegde zij een beschrijving toe van de liturgische vieringen in Jeruzalem, waar zij langere tijd verbleef. Via de ogen van een vrouw krijgt de lezer een uniek beeld van de bijbelse wereld in de vierde eeuw. Ook het bijzondere Latijn, dat dicht bij de gesproken taal van de vierde eeuw staat, maakt de tekst tot een boeiend document. Egerias verslag, uitgegeven met een vertaling in modern Nederlands, wordt zoveel mogelijk gepresenteerd als reisdagboek: met dateringen en samenvattingen van niet beschreven onderdelen van de reis. De inleiding schetst een beeld van de historische achtergronden van Egeria.