In september 1902 reist de dichter Rainer Maria Rilke (1875-1926) naar Parijs om een studie te wijden aan de door hem zeer bewonderde beeldhouwer Auguste Rodin (1840-1917). Uit hun eerste ontmoeting groeit een jarenlange persoonlijke en artistieke vriendschap, die een nieuwe en verrijkende inspiratiebron voor Rilkes dichterschap betekent.
Van zijn fascinatie voor Rodins werk en artistieke persoonlijkheid legt Rilke getuigenis af in de monografie Auguste Rodin: twee zeer poëtisch en vanuit een intieme betrokkenheid geschreven essays, die door hun scherpe en treffende observaties blijk geven van een zeldzaam diep inzicht in Rodins sculpturen.
In een reeks brieven aan en over Rodin overdenkt Rilke de betekenis van de beeldhouwer voor zijn eigen werk als dichter. Deze brieven, die in diepgang en zeggingskracht niet voor de essays onderdoen, weerspiegelen de ontwikkeling van Rilkes nieuwe, 'moderne' literatuuropvatting, die sterk door de beeldende kunst beïnvloed is.
Van Rilke verscheen eveneens bij IJzer De elegieën van Duino in een tweetalige gebonden editie.