La Société du spectacle van Guy Debord (1931-1994), oorspronkelijk gepubliceerd in 1967, heeft niets aan relevantie ingeboet, want de geschiedenis doet er alles aan om Debords analyses te bevestigen. Terwijl de spektakelmaatschappij, als extreme vorm van kapitalisme, zich uitbreidt over de hele planeet, bewijst de hedendaagse beeldinvasie dat het beeld-geworden kapitaal in ons bestaan een status van absolute oppermacht heeft bereikt. Wij zijn gereduceerd tot passieve beeldconsumenten, de permanente onderdompeling in een schijnwereld is onze echte wereld geworden.
Radicale kritiek op de gevestigde orde en omwentelingsgezindheid zijn zelden zo pijnlijk noodzakelijk geweest als nu. In deze fundamentele maatschappijkritische tekst integreert en verdraait Debord tweehonderd jaar filosofie om de contradicties van het heden uiteen te zetten. Debords werk, dat teruggrijpt op het werk van Hegel, Marx en talloze anderen, is ook een halve eeuw na dato meer dan alleen een bron van historisch inzicht: een uitdaging om aan te knopen bij de oude, pre-spectaculaire geschiedenis van revolutionair verzet en om nieuwe, anti-spectaculaire levensvormen te beproeven.
Deze editie van De spektakelmaatschappij bevat, behalve een herziene en gecorrigeerde versie van Debords hoofdwerk, een eerste vertaling van Commentaires sur la société du spectacle (1988), een sleuteltekst waarin Debord met visionaire luciditeit en retorisch vuur de contouren van het 'geconcentreerd spectaculaire' uiteenzet. 'Het gaat er domweg om dat de spectaculaire heerschappij een generatie heeft kunnen opkweken die voor haar wetten buigt.'
Vertaling: Rokus Hofstede, Jaap Kloosterman & René van de Kraats.
De scherpste, strengste analyse van de lasten en noden van een maatschappij - de onze, die van het spektakel. (...) Het zou nergens toe dienen om de lof te zingen van het onafhankelijke oordeelsvermogen, de profetische helderziendheid, de klassieke scherpte van de stijl. (...) Deze twee teksten moeten worden gebruikt als handboeken of werktuigen voor vlucht of verzet.
Giorgio Agamben