Al zappend kun je zomaar in een tv-programma belanden over ‘afwijkende’ mensen. Ze treden op in 'Got Talent'-shows, in documentaires en tv-series: reuzen, kleine mensen, extreem dikke mensen (die begeleiding krijgen om af te vallen), van onder tot boven getatoeëerde mannen en vrouwen en types met bijzondere acts, zoals slangenmensen en degenslikkers. We kijken gefascineerd toe, maar waarom?
In 'De man met de ijzeren schedel' laat Jaco Berveling zien dat deze fascinatie van alle tijden is. Ook ruim honderd jaar geleden konden mensen hun ogen niet van ‘wondermensen’ afhouden.
Bij ‘freaks’ – een term die vóór 1899 algemeen geaccepteerd was – denken we al gauw aan buitenlandse artiesten. Maar er waren ook Nederlanders die in de periode 1880-1920 met hun afwijking een soms stevige boterham verdienden, zoals de kleine Gerrit Keizer, de reus Jan van Albert met zijn 2,42 meter, de dikke man Egon Cannon met zijn 350 kilo en Charles Takkenberg die van Amsterdam naar Marseille duikelde. En Willem (Billy) Wells liet bijna 20 jaar lang, vrijwel iedere dag, brokken hardsteen met het formaat van een verhuisdoos op zijn hoofd in stukken slaan...
In dit rijk geïllustreerde boek maakt u kennis met deze vijf buitengewone Nederlanders en hun overlevingskunst, en laat de auteur zien waar onze blijvende fascinatie voor ‘wondermensen’ vandaan komt.
Jaco Berveling (1957) is socioloog en wetenschapsjournalist. Eerder publiceerde hij over verzamelwoede ('Hebben is houden') en over hoe we ons laten leiden door eerste indrukken ('Op het tweede gezicht').