Bij archeologisch onderzoeken van de catacomben te Istanbul decennia lang, trof men in 2008, ongeveer op het hoogtepunt van de geldcrisis, naast enkele zeldzame fossielen uit het Cambrium, tevens ‘t al eeuwen verloren gewaand schrijfwerk van de vermaard maar onbekend gebleven 16de eeuwse Turkse bokser Süleyman Ali terug. Enige gelijkenis en graduele overeenkomst met poëzie van een meer eigentijdse bokser, Muhammad Ali, kan niet ontkend worden, maar is volkomen toevallig. De staatsmedewerker en kundig archeologisch ontdekker wenst onvermeld te blijven, hetgeen wij respecteren. Onmiskenbaar is het zo, dat getransformeerd naar een ander soort spreken, poëzie 50% van oorspronkelijke zeggingskracht verliest; er is hier sprake van het omgekeerde. En wel puur gedankt de meermaals mooi metrische kloppartij van Hans Koppelstok. Tevens voorzag hij de kwatrijnen van titels; en drie van de vierentwintig verzen, verhalend over Süleyman Ali, zijn, zij het in Ali’s stijl, geheel van Koppelstok’s eigen zwetende hand. Koppelstok nam, om te weten hoe het voelt, bokslessen zelf bij een Pakistaanse meester; maar daarop zijn de woorden van Simon Carmiggelt van toepassing, die ook bokste en over zijn trainer zei; ‘Als pugilist waren voor die man partijtjes met mij een vorm van zondag recreatie.
De Uitgever