Het is een hardnekkig misverstand dat er tot 1940 nauwelijks toeristen op Terschelling kwamen. Kort voor de Tweede Wereldoorlog ging het op jaarbasis al om meer dan tienduizend. Maar het duurde wel heel lang voor het zover was. Uitgezonderd een enkele avonturier, kunstenaar, schrijver of bioloog waagde zich tot ver in de negentiende eeuw vrijwel geen vreemdeling op het eiland. Terschelling lag in een uithoek, de zeereis nam uren in beslag en op het eiland zelf ontbraken tot 1910 verharde wegen. Strand en Noordzee bleven zelfs tot rond 1915 praktisch onbereikbaar.
Na de pioniers (er komen elf uitgebreid in woord en beeld aan bod) volgden de badgasten, die zich laafden aan de heilzame werking van zeewater en zeelucht. De in Engeland ontstane badcultuur bereikte na twee eeuwen en langs allerlei omwegen Terschelling als laatste van de vijf Waddeneilanden.
Het derde deel van het boek zoomt in op de toeristen: hoeveel waren dat tussen ruwweg 1900 en 1940, hoe kwamen ze op Terschelling (Doeksen en andere rederijen), hoe ging het vervoer op het eiland (aanleg wegen en rol Aike Cupido) en waar verbleven ze? Wat was het aandeel van de VVV’s en tot slot: wat vonden de Terschellingers zelf eigenlijk van het toerisme?
Op naar Terschelling! bevat een schat aan nieuwe, ook cultuurhistorische, informatie over de wijze waarop het toerisme zich op Terschelling ontwikkelde. De ongeveer honderdzeventig aansprekende, deels zeldzame illustraties, geven het werk nog een extra dimensie.