Twintig jaar lang verzamelt Charles Darwin, zomer na zomer, gegevens over de bestuiving van orchideeën en valt hij professionele en amateurkwekers van orchideeën lastig met verzoeken om exemplaren van hun orchideeën.
Hij krijgt bloemen, planten en knollen uit de hele wereld opgestuurd. In zijn eigen broeikas is hij eindeloos geduldig bezig de bouw en werking van de vaak minuscule onderdelen van de orchideeënbloem te achterhalen. De vernuftige mechanismen waarmee kruisbestuiving, maar ook soms zelfbestuiving, bewerkstelligd wordt doen hem telkens versteld staan. ‘Nooit in mijn leven was ik ergens méér in geïnteresseerd dan in deze orchideeën’, schrijft hij aan zijn vriend Joseph Hooker. De vernuftigheden zijn zo opmerkelijk dat ze voor veel lezers eerder aanwijzingen zijn voor goddelijk handelen of voor intelligent design dan voor het resultaat van natuurlijke selectie, wat Darwin juist wilde aantonen.
De waarnemingen van twintig jaar bundelt hij in de eerste uitgave van zijn orchideeënboek in 1862, maar daarna blijft hij jaar na jaar nieuwe gegevens verzamelen. Dat resulteert in een tweede, sterk herziene uitgave in 1877. De derde editie, hier vertaald, werd nauwelijks aangepast en verscheen in 1882.