Het was nog geen echte herfst, maar het voelde zo. Hij
liep gebogen, langzaam, over de kleine paden door de
verwilderde tuin, over de bladeren die er al lagen,
tussen de vlierbessenstruiken, de hazelaars, tussen de
esdoorns met hun helikoptertjes, de Spaanse aken met
hun prachtige nu al goudgele kleuren, langs de
zomereik en langs de knotwilgen in het open grasveld die vrijwel al
195
hun spits toelopende smalle lancetvormige bladeren hadden verloren
in een hete en droge zomer. en dan weer stond hij stil bij de
beukenhagen waar het licht van de vroeg ondergaande zon zachtjes
doorheen speelde, prachtige schaduwen leggend op de droge
nauwelijks begroeide bodem tussen de bomen. hier en daar zaten
nog scheuren in de grond, door de droge en extreem hete
zomerdagen was de klei gekrompen, en nog steeds niet hersteld. Die
scheuren konden tot een meter diep doorlopen. Hij liep langs de
appelboom, de kersen- en de perenboom, de bramen, de rode bessen
en kruisbessenstruiken en de opgeschoten vlierbessen. Niemand wist
dat hij soms hier was, soms maar een paar dagen, soms weken
achtereen. Niemand behalve wat buren in dit afgelegen dorpje. Die
hem met rust lieten en toch scherp opletten als hij weg was en die
zijn onderkomen bewaakten... Verdedigden haast... En hem zelf als
hij hier was. Of er geen onheil neerdaalde over een oudere man die
nooit een oude man zou worden.