Dit familieverhaal over vier generaties Prinsen in en om het Brabantse dorp Aarle-Rixtel leest als een roman. In de kenmerkende, humoristische schrijfstijl van Jan Prinsen maken we kennis met Cornelius Princen, die rond 1800 als brouwer wordt aangesteld op kasteel Croy, waar hij het bezoek van koning Lodewijk Napoleon meemaakt. Zijn leven en dat van zijn gezin raakt verweven met dat van het gezin van kasteelheer Van der Brugghen. Zoon Martinus begint in 1857 in de kom van Aarle-Rixtel, tegenover de kerk, bierbrouwerij en logement De Zwaan. Kleinzoon Cornelius Carolus schopt het tot huisprelaat van de paus en diens jongste broer, Henri Trudo, neemt de brouwerij in Aarle-Rixtel over. De vierde generatie, in de persoon van Johan Prinsen, heeft weinig interesse voor de brouwerij. Na diverse omzwervingen buiten de regio keert deze Johan rond 1930 terug naar Aarle-Rixtel. In de gebouwen van de toenmalige brouwerij wordt dan een puddingpoederfabriek gevestigd. Door het hele verhaal klinkt de verbondenheid van de Prinsens met de Aarlese dorpsgemeenschap: in de politiek en het verenigingsleven. Het boek wordt verlevendigd met brieven, persoonlijke notities, aktes en foto's.