Europa en zijn koloniën danken hun bevrijding in de Tweede Wereldoorlog voor een belangrijk deel aan Suriname, de Antillen en Nederlands-Indië. De arbeiders in de bauxietindustrie (Alcoa), de Chinese stokers in de olie-industrie (Shell, Lago) en de arbeiders op de schepen van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij hebben daarvoor een hoge prijs betaald.De productie van bauxiet in Suriname en benzine in Curaçao voor de geallieerden werd veiliggesteld door de stakers in deze bedrijven te behandelen als staatsgevaarlijke vijanden van Nederland. De naar Suriname en Curaçao vluchtende Nederlandse Joden vonden om dezelfde materiële redenen geen veilig onderkomen in de overzeese gebieden.In de analyse van prof. Loe de Jong en andere historici komt niet of onvoldoende naar voren dat gekozen werd voor het veiligstellen van Surinaams bauxiet en Antilliaanse olie als reden om Joodse landgenoten in deze Nederlandse koloniën als asielzoekers te weigeren. Met deze studie is het mij redelijk gelukt de blinde vlekken van de Parlementaire Enquête Regeringsbeleid 1940-1945 en van historicus Loe de Jong zichtbaar te maken. Ik toon aan dat de ideologie waarop het kolonialisme is gebaseerd op zowel de stakers in de bauxietmijnen en olie-industrie als op de Joodse vluchtelingen dezelfde desastreuze uitwerking had. Met deze publicatie wil ik voorkomen dat de huidige Nederlandse geschiedenis over de rol van Suriname, de Nederlandse Antillen en Indonesië in WO II een te sterk gecensureerde wetenschap en eenzijdige interpretatie van feiten is.