Dit is een levensbeschrijving van twee geestelijke mentors in de oosterse Christelijke traditie, H. Leo van Optina (Nagolkin) en H. Theodorus van Neamt (Polzikov). H. Theodorus was een leerling van H. Paisios (Velichkovsky). H. Paisios voerde in verscheidene kloosters op Athos en in Roemenië, waar hij abt was, opnieuw het beoefenen in van het onophoudelijk gebed tot Jezus Christus dat bekend staat onder de naam “Jezusgebed” en dat hij had ontdekt in de geschriften van de oudste Christelijke asceten.
Aan het eind van de 18e, begin 19e eeuw, voerden H. Leo en H. Theodorus onder de monniken in Optina en verscheidene andere mannen- zowel als vrouwenkloosters de lering in van het innerlijk gebed en van openheid over het innerlijk leven, waarbij de monnik/ non bij de geestelijke mentor zijn/haar gedachten in het kader van het streven naar God opbiecht. Innerlijk gebed, opbiechten van de gedachten en vermaningen van een geestelijke mentor door middel van leersituaties, naast andere methoden om de ziel te zuiveren en te verheffen om ontvankelijk te worden voor de Heilige Geest, waren in die tijd vrijwel in vergetelheid geraakt. In het leven van geestelijken werd de nadruk gelegd op gehoorzaamheid aan de hogergeplaatsten in de hiërarchie, het nauwkeurig opvolgen van kerkelijke en liturgische regels en boetedoening. De innerlijke kern van de monniken en nonnen bleef hiermee vaak onaangeroerd; zij konden hun hart niet openen voor het Evangelie.
H. Leo en H. Theodorus kregen vijandigheid te verduren van een aantal kerkvoogden, monniken en nonnen die de noodzaak van innerlijk werk op de weg naar God niet inzagen. Daartegen boden zij weerstand; krachtig, maar tegelijk ook vol liefde voor de medemens, en zij brachten het geestelijk mentorschap zowel onder de Oosters Orthodox-Christelijke geestelijkheid als onder leken opnieuw tot leven.