Cultuur wordt kultuur
Culturele Collaboratie in Zeeland 1940-1944
Toen in mei 1940 het Duitse leger ons land overwon, begon daarmee een bezetting van vijf jaar. Aan deze bezetting zijn uiteraard verschillende aspecten verbonden: behalve de wegvoering van en de moord op de joodse landgenoten, kent de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog allerlei politieke, militaire, sociaal-economische aspecten, alsmede elementen van verzet en collaboratie. Een belangrijk doel van de Duitse bezetting was de nazificatie van ons land, van het dagelijkse leven, van de pers en het culturele leven. Over dit laatste gaat het boek waarvoor financiële steun wordt gevraagd.
Volgens de nationaal-socialisten mochten de muzen niet zwijgen, als de wapens spraken. Het beïnvloeden van het culturele leven was immers een essentieel onderdeel van de Nieuwe Staatsorde. Hoe pakte dat in Zeeland uit? Dat is de centrale vraag voor dit boek over het culturele leven tijdens de oorlog in Zeeland. In studies over de Tweede Wereldoorlog in de provincie wordt daarvan geen samenhangend overzicht gegeven. In Zeeland 1940-1945 van Levien de Bree uit 1979 beperkte de wereld van kunst en cultuur zich tot enkele bladzijden. Ook in het aanvullende deel van Gijs van der Hams Zeeland 1940-1945 vormt de sector kunst en cultuur, zowel qua aanbod als beleidsmatig een ondergeschikt terrein. In de vierdelige Geschiedenis van Zeeland komt de Tweede Wereldoorlog slechts in bescheiden mate voor. Dat geldt zeker voor het gedeelte over het culturele leven. In deze en andere werken, zoals stadsgeschiedenissen, wordt de nieuwsgierigheid naar het gebied van kunst en letteren, van cultuur en het betere amusement tijdens de oorlog, niet bevredigd.
Tijdens het onderzoek naar de historische context van enkele biografische studies ontstond in toenemende mate de behoefte het culturele leven tijdens de bezetting systematisch in kaart te brengen. Ik wilde weten hoe de mensen in de provincie op het gebied van kunst en letteren voorgelicht werden, welke kunstenaars een hoofdrol speelden, wie een bijrol en wie helemaal geen rol. Naar welke films, toneelstukken, concerten, lezingen en concerten konden de Zeeuwen gaan en wat kregen ze voorgeschoteld? Hoe sloegen de kunstenaars in Zeeland zich door die duistere jaren? Wie kozen voor samenwerking met de bezetter en hoe verliep dat? Wat was de rol van de pers op dit gebied?
Op landelijk niveau is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar deelaspecten. Er zijn standaardwerken, dissertaties en populaire publicaties op allerlei terreinen: de legale pers, het toneel, het orkestwezen, de radio, de Kultuurkamer, het cultuurbeleid van het ministerie, het cabaret en de film, het boekwezen en nog veel meer, zoals de culturele uitwisseling tussen Nederland en Duitsland, het archiefwezen, de monumentenzorg en de herbouw van beschadigde steden en dorpen. In het beoogde boek wordt juist een samenhangende schets gegeven en wel toegespitst op de provincie Zeeland. Juist door de beperking tot de provincie was een samenhangend overzicht mogelijk, met bovendien veel aandacht voor individuele lotgevallen. Maar de provinciale benadering was nog op een andere wijze interessant.
Voor de oorlog was het culturele aanbod in Zeeland beperkt en in hoofdzaak geconcentreerd in Middelburg, in mindere mate in Goes en Vlissingen. Van cultuurspreiding door de overheid was geen sprake en in sommige opzichten was het culturele aanbod zeer bescheiden. Het Duitse bestuur stimuleerde juist in het kader van de nazificatie een breed aanbod van bijvoorbeeld film en cabaretesk amusement. Deze activiteiten zijn des te opvallender omdat Zeeland, onder andere doordat het Sperrgebiet was, een relatief geïsoleerde provincie was.
Het Duitse bestuur in Zeeland, met name Beauftragte Münzer, had bovendien grote belangstelling voor de tradities in 'zijn' provincie, met een bevolking van boeren en vissers, met een landelijke, zuiver karakter, met de klederdrachten, het dialect, kortom 'het Zeeuws eigene'. In de nazi-ideologie kwam daarin de volksgeest tot uiting.
Culturele activiteiten en publicaties waren tijdens de bezetting alleen mogelijk in samenwerking met en onder aanvaarding van het toezicht van de bezetter. Daarmee gaat dit boek over wat wel genoemd wordt 'culturele collaboratie'. De term komt behalve op omslag, titelblad en in het nawoord nergens voor. Door het culturele leven te beschouwen vanuit het perspectief van verzet of collaboratie, wordt immers, gewild of ongewild, een moreel oordeel geïmpliceerd en dat leek mij niet zinvol en zelfs ongewenst.
In de opbouw volgt het boek in eerste instantie het begin van de oorlog, wordt aandacht besteed aan de nationaal-socialistische cultuuropvatting en de vestiging van het Duitse bestuursapparaat. Vervolgens komen de maatregelen voor de pers aan de orde en wijze waarop het Duits bestuur met name op cultureel gebied zich profileerde en zich bemoeide met de herbouw van o.a. Middelburg. In dat verband zijn de activiteiten van de Duitsch-Nederlandsche Kultuurgemeenschap van belang. Voordat uitgebreid het 'uitgaansleven' aan de orde komt, wordt aandacht besteed aan allerlei instellingen, zoals het Zeeuwsch Genootschap met zijn museum en de archieven. In de tweede helft van het boek staan individuele kunstenaars centraal. Aan het slot van het boek komen thema's als internering en zuivering aan bod.