In de negentiende eeuw ontstaat het massatoerisme. Toenemende welvaart in combinatie met de opkomst van goedkope en snelle vervoermiddelen, zoals de trein, maken het mogelijk om enige dagen vakantie te vieren. Limburg is de meest exotische van de Nederlandse provincies. Tot medio negentiende eeuw zijn de reizigers die Limburg aandoen vooral op doorreis. Maastricht is vooral interessant vanwege de grotten in de Sint-Pietersberg. Valkenburg wordt weliswaar in 1828 door Cornelis van Koetsveld bezocht, maar het is niet meer dan een ingeslapen stadje. In 1856 rijdt echter al een speciale pleziertrein van Maastricht naar het Geulstadje met zijn donkere grotten en pittoreske ruïne! Het uiterste zuiden van het Mergelland komt vijftig jaar later dankzij de publicaties van de natuurvorsers Bernink en Heimans onder de aandacht van de toerist.
In dit tweede deel van Limburg door vreemde oogen zijn 21 reisverhalen van met name Nederlandse auteurs, maar ook van een Brit en een Fransman, verzameld. Zij bezoeken te voet, per rijtuig, trekschuit en fiets Limburgse plaatsen als Epen, Maastricht, Sittard, Valkenburg, -Venlo, Weert en de Maasdorpen in de omgeving van Venray om ons deelgenoot te maken van hun – subjectieve – indrukken.