Reeds in de Oudheid werden reisverhalen geschreven. Ook onze contreien werden in het verleden bezocht door reizigers, maar dat leidde zelden tot uitvoerige verslagen. In de negentiende eeuw veranderde dat. Er werden meer wegen, kanalen en spoorwegen aangelegd. Het reizen werd erdoor vergemakkelijkt. Het toerisme deed zijn intrede. Ook de provincie Limburg kwam in het vizier van reizigers uit binnen- en buitenland. Het bekendste en meest geciteerde reisverslag is dominee Craandijks Wandelingen in Limburg.
Craandijk was echter niet de eerste en ook niet de enige die de zuidelijkste provincie van Nederland beschreef. Het spits werd afgebeten door de Duitse literatuurhistoricus Hoffmann von Fallersleben, die als jonge student in 1819 Maastricht bezocht. In 1828 bezocht de Duitse schrijfster Johanna Schopenhauer deze stad eveneens. De Franse kunsthistoricus Henry Havard deed in 1875 uitvoerig verslag van zijn reis door Limburg, waar hij zijn indrukken over Venlo, Roermond en Maastricht weergaf. Zo ook de Amerikaan W.E. Griffis. Een reeks Nederlanders, onder wie een anonieme dame uit Zuid-Holland, beschreven eveneens hun subjectieve indrukken. Naast de Limburgse steden werd veel aandacht besteed aan het Limburgse heuvelland.
De teksten werden indertijd geplaatst in tijdschriften of reisboeken. Vrijwel alle bezoekers verbaasden zich over het landschappelijk schoon, het gebruik van buitenlands geld, het dialect en het alom aanwezige katholicisme. De reisverhalen vormen een welkome aanvulling op Craandijk.
In Limburg door vreemde oogen zijn dertien boeiende reisverhalen opgenomen geschreven tussen 1819 en 1913. De afzonderlijke verhalen (in het Nederlands, Duits en Engels) zijn voorzien van verklarende noten. De verhalen worden voorafgegaan door een inleiding en korte biografieën van de auteurs. Een register op persoons- en plaatsnamen besluit het geïllustreerde boek.