Stern interpreteert in Deel I de geschiedenis als door vrijheid tenderend tot het inzicht in en respect voor een menselijke waardigheid die onschendbaar is zelf ten overstaan van een 'heilig mysterie'.
Met Girard en Bonhoeffer traceert hij dit etnisch besef met name in de bijbelse traditie. Het openbaart zich in de omvattende modaliteit van het 'denken' en vindt in onze tijd zijn voornaamste uitdrukking in de 'verklaring van de rechten van de mens.'
[Macht, recht en vrijheid vormen de belangrijkste thema's van het tweede deel van Sterns mensenrechten filosofie. In tegenstelling tot veel denkers ziet Stern geen spanning tussen macht enerzijds en recht en vrijheid anderzijds. Macht ontstaat wanneer mensen in vrijheid hun krachten bundelen om recht te bewerkstelligen. Ze is een positief te waarderen kwaliteit die het leven kan kenmerken en contrasteert niet met vrijheid maar met machteloosheid. De onderdrukkende macht die politici uitoefenen is geen macht maar een misbruik van de aan hen (door mensen) verleende autoriteit. Dat laatste is een politieke notie, macht een sociale. Hier kiest Stern met o.a. Hannah Arendt partij tegen grote namen als die van Bertrand Russel. 'Auctoritas in senatu, potestas in populo', zeiden de Romeinen al (gezag bij de senaat, de macht bij het volk).]
{Op termijn zullen beide delen gezamenlijk worden uitgebracht met een omvang van 574 pagina's. In het inkijkbestand zijn beide delen reeds samengevoegd.)