‘Ieder individu moet aan zijn eigen ontwikkeling en verdieping werken, op voorwaarde dat hij dit niet uitsluitend voor zichzelf doet, maar voor het welzijn van de gemeenschap. Vanaf dat moment spreekt men niet meer van gemeenschap, maar van broederschap. Een gemeenschap is nog geen broederschap. Een broederschap is een collectiviteit waar gestreefd wordt naar meer liefde, warmte, wederzijdse hulp, verbondenheid, omdat elk individu bewust werkt voor het welzijn van allen.’
‘In werkelijkheid kunnen in een gemeenschap drie gradaties onderscheiden worden, die overeenstemmen met drie bewustzijnsniveaus: zij die afgescheiden, geïsoleerd, teruggetrokken op zichzelf werken; zij die de voordelen hebben ingezien van het collectieve leven en zich verenigen uit welbegrepen eigenbelang, zonder elkaar goed te kennen of lief te hebben; tenslotte zij die leren meer broederlijk te leven en zo in zichzelf steeds meer diepte geven aan het bewustzijn van het universele.’