De intelligentie is voor de meeste mensen een geliefde aanleg, een
vaardigheid om trots op te zijn. Op school wordt al vlug gekeken hoe
intelligent de kinderen zijn. Er bestaan uiteenlopende tests om de
intelligentie kwantitatief vast te leggen (IQ). Ook is de menselijke
intelligentie het grote voorbeeld voor de kunstmatige intelligentie. Hoe
vernuftig deze laatste intussen in het nabootsen ook is, er is nog lang geen
werkelijke mogelijkheid om de levende intelligentie in een technische
om te zetten. De meest eenvoudige denkacties van de mens vragen om
eindeloze reeksen van besluiten in de techniek - terwijl omgekeerd het
apparaat in staat is om in een seconde tot uitkomsten te komen waar een
mens in een heel leven niet toe zou kunnen komen...
Maar als veld voor spiritualiteit is de intelligentie niet erkend. Het
lijkt eerder een gebied dat verlaten moet worden, wil je tot de diepere
wijsheden van het bestaan doordringen.
In dit boekje wordt een begin gemaakt met het bewijs van het tegendeel.
De intelligentie is de geest zelf en door deze bewust in activiteit te brengen
- met geen ander doel dan deze activiteit - bewijst de intelligentie zelf
haar spiritualiteit. Om dit te kunnen is geen hoog IQ nodig, maar het
wordt hierdoor wel vanzelf hoog. Er is geen geloof in wat dan ook nodig
- ook dit ontstaat vanzelf. Het enige wat nodig is, is een zekere discipline
om twee maal per dag twintig minuten tijd te geven aan de intelligentie.